De geschiedenis van een voormalige Zee

Zuiderzee, voormalige binnenzee in Nederland, een inham van de Noordzee, die na afsluiting door de Afsluitdijk (1932) de naam IJsselmeer toebedeeld kreeg. Zie ook Zuiderzeewerken.

Op grond van geologisch onderzoek is komen vast te staan dat de eerste vorming van open water in het uitgestrekte veengebied reeds tussen 3500 en 300 v.C. plaatsvond. Ca. 1500 v.C. waren reeds grote meren ontstaan, mede ten gevolge van inbraken van de zee in het veengebied bij de vorming van de vroegste afzettingen van Duinkerke vanuit het westen.

Deze meren hebben zich sindsdien vergroot, zodat omstreeks het begin van onze jaartelling een samenhangend complex grote meren aanwezig was, aangeduid als meer Flevo of Flevum met een afstroming naar het noorden, aangeduid met dezelfde naam (wellicht het latere Vlie). De omvang van het open water bedroeg toen reeds 65 tot 75% van de latere Zuiderzee. In Kronieken van de 8ste eeuw wordt het grote meer aangeduid als Almari, Almeri of Aelmere.

Vooral tijdens de 13de eeuw werden de nog resterende veengebieden - met daarop een aantal bewoningskernen - in en langs het Almeri aangetast. De aldus ontstane binnenzee met een zich verruimende uitgang via het noorden naar de Noordzee werd pas in de loop van de 14de eeuw als Zuiderzee aangeduid; de naamgeving schijnt afkomstig te zijn van Deense en Noorse kooplieden. Voor de politieke geschiedenis had het ontstaan van de Zuiderzee tot gevolg dat Friesland uiteenviel in een oostelijk en een westelijk deel en de graven van Holland, speciaal Willem II en Floris V, het laatstbedoelde als West-Friesland konden annexeren.

Langs de Zuiderzeekust ontstonden spoedig centra van koopvaardij, vooral op de Oostzeelanden. De meeste groeiden uit nederzettingen die reeds in de Noormannentijd (9de eeuw) door vissers gesticht waren. De Zuiderzee werd al druk bevaren toen de schippers zich nog maar nauwelijks op de Noordzee waagden. Zo ontstonden er bloeiende handelssteden, waarvan die aan de westkant (Monnickendam, Edam, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik) hun betekenis behielden tot in de 18de eeuw, met uitzondering van Amsterdam.